
Alle Ezelsbruggetjes
Maak je moeilijke lesstof onvergetelijk met een ezelsbruggetje. Zoek ezelsbruggetjes per vak, of leer anderen leren met jouw ezelsbruggetjes.
Kijk in het woord
Denk goed na in het woord, misschien zit daar nog een ander woord in dat je kent en dan kan je er makkelijk achterkomen. Of het woord lijkt heel erg op het Nederlands.
Dove letters
De letters op het einde van een woord, die je in het Frans niet uitspreekt, zijn
STEP
Franse zinsopbouw
Voor het opbouwen van een franse zin, kun je dit aanhouden
Bange Ogen Gaan Langer Mee B.
B ijwoordelijke
bepaling
O nderwerp
G ezegde
L ijdend voorwerp
M eewerkend voorwerp,
B ijwoordelijke bepaling
Patient
Patiënt betekent geduldig.
Als een patient in de wachtkamer op de dokter zit te wachten moet hij heel geduldig zijn.
La randonnée
La randonnée = trektoch
Tijdens een trektocht loop je langs een ravijn en val je over de rand, O NEE!
PANQ (bij ontkenning)
Temps composé: (de ontkenning)
PANQ=
ne Personne
ne Aucun
ne Nulle part
ne Que
Regel bij PANQ ->
onderwerp+ ne +hulpwerkwoord+voltooid deelwoord + ‘personne’
Être en avoir
om Être en avoir niet door elkaar te halen kan je dit gebruiken: bij avoir begint alles met een a (behalve ils sont) en avoir begint ook met een a 🙂
Franse vervoersmiddelen
Voor vervoersmiddelen waar een dak op zit, gebruik je à –> à pied , à vélo!
Voor vervoersmiddelen waar wel een dak op zit, gebruik je en –> en voiture, en bus!
Peu
Un peu betekent een beetje.
Een beetje is klein. Klein is een peuk en een peuk lijkt op peu.
Dès que
Dès que = zodra
1. Zodra ik thuis ben, ga ik mijn tafel dekken.
Wordt:
2. Zodra ik thuis ben, ga ik mijn tafel dès que
Het verschil tussen midi en minuit
Om dit verschil te onthouden, kun je denken aan
D = D en N = N
MiDi = Dag
MiNuit = Nacht
LE PAS. COMP. AVEC ÊTRE
Om te weten welke werkwoorden met être worden vervoegd in de passé composé moet je “MAARTEN P.R.” onthouden.
Montre <-> descendre
Arriver <-> partir
Aller <-> (re)venir
Rentre
Tomber
Entre <-> sortir
Naître <-> mourir
P.asser
R.etourner
+ les verbes pronominaux
Franse dagen van de week
De dagen van de week kun je onthouden met de zin
Lieve Meisjes Moeten Jatten Van Smerige Dieven
L undi –> Maandag
M ardi –> Dinsdag
M ercredi –> Woensdag
J eudi –> Donderdag
V endredi –> Vrijdag
S amedi –> Zaterdag
D imanche –> Zondag
De Franse mannelijke landen
Om te onthouden welke landen in het Frans mannelijk zijn, kun je denken aan
Japanners Moeten Deense Bessen Plukken
J apan
M arokko
D enemarken
B razilië
P ortugal
Magisme
Magisme betekent winkel
Denk hierbij aan een magazijn, wat heeft een winkel een magazijn.
Cuisine
Om te onthouden dat je cuisine met ‘ui’ schrijft, kun je denken aan
In de keuken snijdt je een ui
Ferme
Ferme = dichtdoen, sluiten
Als je de deur dicht gooit dan doe je dat met een ferme slag
De uitgang EAU
Om de uitgang -eau te onthouden, kun je het zien als een acroniem. EAU
E en
A kelige
U itgang
Devenir
Devenir lijkt op denver (la casa de papel) die is heel knap dus ik ga denver zijn vriendin WORDEN
devenir = worden
Het verschil tussen cela en ceci
Dit verschil kun je onthouden door te denken aan
A=A en I=I
CelA = dAt
CecI = dIt
