Alle Ezelsbruggetjes

Necare = doden, want nek (nec) er gaat er af.

Tempestas = storm

Bij een hoge temperatuur ontstaat er een zomerstorm

Semper = altijd

Semper lijkt op pamper, met pampers blijf je altijd droog

Cupido = begeren

Cupido wil dat mensen elkaar begeren!

Mox = spoedig, weldra

Als je mok omvalt moet je spoedig een doekje halen

Nobilis = adellijk, beroemd

Als je een Nobelprijs wint, ben je beroemd

Salutare = begroeten

Denk maar aan salut (Frans)

Post betekent achter; na

De hond loopt de POSTbode ACHTER;NA

Offerre = aanbieden

Offerre lijkt op offeren. Als je iets offert aan de goden, dan bied je het aan

Perficere = voltooien

Als iets voltooid is, is het af

Om de Latijnse uitgangen te onthouden, kun je denken aan
OSTMUSTISNT

-o
-s
-t
-mus
-tis
-nt

cogitare=denken
ik denk na terwijl ik gitaar speel

Misceo = mengen

Als je de s en c verwisselt krijg je micseo -> mix(eo) -> mengen. Misceo betekent mengen

Urbs is vrouwelijk en betekent “de stad”.
Je kan makkelijk onthouden dat het vrouwelijk is want vrouwen shoppen graag in de stad.

Convenit = het past

Confetti past bij Carnaval

Clam = stiekem

Als je iets stiekem doet, krijg je klamme handen

Stare = staan

Sta niet zo te staren

Cogitare = nadenken

Bij het gitaar spelen moet je nadenken. 

Accipere lijkt op accepteren. Als je een pakketje ontvangt, moet je het eerst nog accepteren.

Wil je het pakketje accepteren? Anders kan je het niet ontvangen!

Scire = weten

Science is wetenschap

Recipere = ontvangen

Denk aan een receptionist

Als je koken niet leuk vind moet je iemand dwingen om voor je te koken. Dus is cogere dwingen.

Timere = vrezen, bang zijn voor

Tim is bang voor iets

Dit verschil kun je onthouden door te denken aan de zin
Als de SON schijnt, eten we OLA ijsjes

S ubject
O nderwerp
N ominativus

O bject
L ijdend Voorwerp
A ccusativus

Maak er een liedje van.
O
S
t
Mus
Tis
nt
–
Te
Re

Priusquam = voordat

Jij was er al voordat de Prius aan kwam rijden

Spectare = kijken

Naar een spektakel kom je kijken

Pro, cum, sine, a(b), e(x), dé
Die gaan met de ablativus mee.

Denk aan een magnum, een groot ijsje.
Magnus is dus groot/luid!

Nonnulli = enige

Non nulli –> niet nul, daarom: enige