Alle Ezelsbruggetjes

Ludo = ik speel

Ik speel met Ludo

Natio = volksstam

Denk aan natie of nationaal

Tendere = uitstrekken

Als je op een tandem zit, moet je je benen uitstrekken

Als je iets liever wilt zeg je vaak MAAR… ik wil liever.
Volle = willen

Maar + volle =malle

Superesse = overblijven

Zij blijft over bij de wedstrijd, omdat ze super is

Discedere= alle kanten op gaan/uiteen

Denk aan discus werpen. De discus gaat alle kanten op

Ardere = branden

Ardeense ham wordt gebrand

Appelsien in de soepkom, proost!
a(b) – e(x) – sine – in – de – sub – cum – pro

Salutare = begroeten

Denk maar aan salut (Frans)

Subito = Plotseling

Subito is een kraslot. En dan win je plotseling geld

Het woord genus betekent afkomst, geslacht. Denk daarbij aan genen, die bepalen je geslacht en krijg je van je afkomst.

Cado = vallen

Ik val bijna over al je cadeau’s

Ianua = deur

Janua lijkt op Januari, Januari is de ‘deur’ van het jaar

Legere = verzamelen, lezen

Ik verzamel lego-blokjes en ik lees de handleiding

Jecopa = oud

Je opa is oud

Dare betekent geven.

Hierbij kan je denken aan het Engelse dare betekent durven.

Do you -dare- om het te geven?
Durf je het te geven?

Turba = menigte

De hele menigte draagt een tulband